Samenvatting
X BV is eigenaresse van een gasgestookte warmtekrachtcentrale bestaande uit diverse gebouwen met gebouwgebonden installaties, buitenopstellingen (tanks), ondergrond alsmede infrastructurele voorzieningen zoals erfverhardingen en hekwerk. Het hoofdgebouw omvat een ketelhuis, een generatorhal, een schakel-, controle- en besturingsruimte, een personele ruimte, een magazijn alsmede een toilet- en kleedruimte. Naast het hoofdgebouw stonden een gasontvangstation en een zogenoemd noodvoedingsgebouw. De centrale is in 1993 in gebruik genomen.
De stoom waarmee de elektriciteit werd opgewekt, werd de eerste 15 jaar contractueel geleverd aan een naastgelegen bedrijf (L). De opgewekte elektriciteit werd afgezet in een reguliere markt. Eind jaren negentig beperkten X en L de stoomlevering vanwege energiebesparende maatregelen en de liberalisering van de elektriciteitsmarkt met dalende prijzen voor elektriciteit. In het eerste decennium van de 21e eeuw bracht X in overleg met L het aantal draaiuren van de centrale steeds verdere terug. Op 1 januari 2013 is de centrale vanwege de hogere gasprijs en de verminderde vraag naar stroom, om bedrijfseconomische redenen buiten gebruik gesteld.
In geschil is de hoogte van de WOZ-waarde 2009, in het bijzonder de in aanmerking te nemen functionele veroudering en de waarde van de grond.
Het hof constateert voordat hij op het waardegeschil ingaat dat de rechtbank in haar uitspraak heeft verwezen naar een motivering in een uitspraak over een eerder jaar. Deze uitspraak is door het hof echter vernietigd. De rechtbank had daarom de beslissing opnieuw moeten motiveren, omdat na vernietiging door het hof van de eerdere rechtbankuitspraak niet meer bestaat.
Wat het waardegeschil betreft, volgt het hof partijen in de keuze voor de gecorrigeerde vervangingswaarde. Daarbij rust op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is, en dat hij bij de waardebepaling in voldoende mate rekening heeft gehouden met waardeverminderende factoren - waaronder de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering.
Het hof vindt dat het aantal draaiuren geen goede maatstaf is om de economische veroudering van de opstal te bepalen. Het aantal draaiuren heeft geen betrekking op de opstal als zodanig. Uit de omstandigheid dat de productie economisch gezien niet verantwoord is, kan niet rechtstreeks worden geconcludeerd dat bij de opstal waarin de productie zou moeten plaatsvinden, sprake is van een functionele veroudering van de opstal. Ook vormt het aantal draaiuren geen goede maatstaf om een belemmering in de gebruiksmogelijkheden van de opstal te bepalen omdat het aantal draaiuren geen betrekking heeft op de opstal als zodanig. Om dezelfde reden levert het energetische rendement evenmin een goede maatstaf op voor economische veroudering van de opstal. Het aantal draaiuren en het energetische rendement kunnen wellicht wel van belang zijn bij de benadering van een (lagere) bedrijfswaarde, maar X heeft in deze procedure er bewust van afgezien het bewijs te leveren dat de gecorrigeerde vervangingswaarde zou moeten worden gesteld op een (lagere) bedrijfswaarde. Dit bewijs heeft zij dan ook niet geleverd.
Omdat de functionele veroudering niet aannemelijk is gemaakt, kan X' taxatierapport door de grote invloed van de functionele veroudering op de uitkomst in dat rapport, niet als basis voor de waardering dienen. Daarmee heeft ook de heffingsambtenaar - die voortbouwt op X' rapport - de voorgestane waarde niet aannemelijk gemaakt.
Het hof stelt de waarde in goede justitie vast op € 2.000.000.
Noot
Dat de draaiuren en het energetische rendement niets zeggen over de economische en daarmee de functionele veroudering, komt duidelijk in deze uitspraak naar voren. Maar of er andere elementen zijn die de economische veroudering dan wel bepalen, blijkt niet uit deze uitspraak. Er is in de uitspraak zelfs geen begin te vinden van een motivering van de waarde in goede justitie. Nog los van het feit dat de Hoge Raad dat wel van rechters verwacht, zou het partijen hier ook hebben geholpen in hun zoektocht naar de juiste rechtstoepassing. Beide partijen omarmden immers de gedachte in X' taxatierapport dat de functionele veroudering in wezenlijke invloed heeft op de gecorrigeerde vervangingswaarde.