Recreatiewoningen zonder permanente bewoning dienen tot woning: terugwijzing voor onderzoek in-hoofdzaakcriterium
Samenvatting
Belanghebbende is eigenaar/gebruiker van een bungalowpark. Op het terrein staan 203 recreatiewoningen. De recreatiewoningen beschikken over een badkamer, keuken en toilet. De recreatiewoningen zijn bestemd voor recreatief gebruik,permanente bewoning is niet toegestaan. Het terrein is afgebakend als één WOZÂobject en heeft een waarde van € 6.062.000. Na bezwaar is bij de rechtbank in geschil of de recreatiewoningen tot woning dienen. Subsidiair is in geschil of meer dan 70% van de waarde is toe te rekenen aan de recreatiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de recreatiewoningen niet tot woning dienen.Dat is alleen het geval bij permanente bewoning. Belanghebbenden gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de recreatiewoningen met genoemde faciliteiten en voorzieningen bestemd zijn om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De recreatiewoningen zijn naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. Dat permanente bewoning niet is toegestaan, brengt geen wijziging in de aard en de inrichting, en daarmee de bestemming van de woning (vgl. HR 2 maart 1994, nr. 29642, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609, BNB 1994/115). Dat blijkt ook uit de parlementaire behandeling van de wet waarin is vermeld dat recreatiewoningen onder het begrip 'woning' vallen. De rechtbank heeft de beslissing ten onrechte gebaseerd op het arrest van 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125, omdat het daarin om een verpleeghuis ging, waarbij de functie van verpleging en verzorging vooropstaat. In een
verpleeghuis kunnen wel gedeelten zijn die in hoofdzaak dienen als woning. Omdat recreatiewoningen naar aard en en inrichting bestemd en geschikt zijn om te dienen als woning verliezen die niet de hoedanigheid van woning als die niet voor permanente bewoning worden gebruikt. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar de rechtbank om nog te beslissen over het subsidiaire geschilpunt met inachtneming van dit arrest.
Noot
In deze zaak gaat het om een terrein met vaste standplaatsen waarvan het huurcontract ieder jaar stilzwijgend wordt verlengd. In die casus geeft de Hoge Raad duidelijkheid voor het onderscheid woning/niet-woning. Als een gebouw bestemd en geschikt is om als woning te gebruiken is dat voldoende om dat als woning aan te wijzen. Het verbod om daarin permanent te verblijven is niet van belang. Het verblijf zelf hoeft niet duurzaam te zijn. Een zeker duurzaam verblijf als criterium geldt alleen voor gebouwen waarin niet de woonfunctie overheerst, maar de verpleeg- of verzorgingsfunctie.
Na grondige bestudering van het arrest is de VNG van mening dat het arrest niets zegt over vakantieparken waarvan de vakantiehuisjes kort worden verhuurd (volgtijdige verhuur). Duidelijkheid daarover zal in andere procedures moeten worden gegeven. Dat laat onverlet dat deze arresten voor een aantal gemeenten een grote hap uit de belastingcapaciteit kan nemen. De steeds ruimere uitleg van vrijstellingen leidt tot uitholling van de gemeentelijke belastingcapaciteit en daarmee tot een steeds grotere last bij een beperkt aantal belastingplichtigen. De VNG beraadt zich daarom op actie richting de wetgever.
Het arrest is vergelijkbaar met het op dezelfde dag uitgesproken arrest Hoge Raad 16Â09Â2016, 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084, vng 6579.
Het arrest heeft geen gevolgen voor de heffing van riool- en afvalstoffenheffing. Voor die heffingen kan nog steeds een aanslag per perceel worden opgelegd. Het arrest heeft ook geen gevolgen voor de te kiezen waarderingsmethode. Voor de waardering voor de Wet WOZ blijft het recreatieterrein een niet-woning die als zodanig gewaardeerd kan worden.